Liekert opent “filiaal” in Loemek, of is het omgekeerd?

Een boogscheut van mekaar maar twee andere werelden. Dat is het minste wat we kunnen zeggen als we spreken over Liekert en Loemek. Het beste van deze twee werelden vinden we terug bij John ‘Ketsjup’ Asselman. Sinds 1970 woont hij in Lombeek maar zijn Liedekerkse roots blijven onmiskenbaar sterk. Zo sterk dat hij een boek schreef, wat zeg ik twee boeken, over het Liedekerkse dialect en bijhorende toestanden. Om duimen en vingers van af te likken. Het moment voor een bewogen en ronduit amusant gesprek.

Ook in Ternat/Lombeek  zijn John en zijn echtgenote Eliane sterk ingeburgerd maar de lokroep van Liedekerke blijft klinken. Zodanig zelfs dat hij er een eminent lid is van  de cultuur- en heemkring. Het is deze vereniging die ook ondersteunt voor de uitgave van zijnboek  “Dialect uit Stat Berrevoesj”. Een eerste deel gaat over “diksjoneir en gezegdsz”. Boek twee bevat geschiedenis, uitleg over de gehuchten, cafés, recepten en wat vertelsels over zelfstandigen met wat reputatie.

John vertelt er honderduit over.  Hij beschikt over een schat aan materiaal, hij moet hier enorm veel tijd in geïnvesteerd hebben. John was dan ook veel op de baan en is een opmerkzaam waarnemer.

Nadat hij overdag België overspoeld had met tonnen “Heinz Ketchup” vandaar de passende bijnaam, bleef er toch ’s avonds wat  tijd om al zijn krabbels te klasseren. Sinds 1966, noteert hij allerhande opvallende zaken die hem nu van pas komen. Op een dag was “het fase vier van het lokaal rampenplan” vertelt hij luidop lachend: Eliane had zijn aantekeningen buiten gezet voor een papierslag. Gelukkig kon hij dit nog op het nippertje voorkomen. Het is wel nog goed gekomen tussen de twee.

45.000 woorden en gezegdes verzamelde hij zo. Voor hem zijn dit lokale dialect en deze plaatselijke toestanden een enorme rijkdom die niet mag verloren gaan.

Over de arbeiders van Liedekerke die het niet te breed hadden (vandaar berrevoesj) maar er toch in slaagden “veer en nau” hun huis te bouwen. In Liedekerke durfden ze ook tijdens de week taart met slagroom eten. Er werd geleefd zoveel is zeker.

” Mijn mes, mijn pree en mijne roeën neesdoek”, zonder deze drie attributen was men niet ‘gekleed’. John koos deze typische Liedekerkse symboliek voor de cover van het boek, duidelijker kan een beeld niet zijn.

Verhalen ook over de vele “skoen maskes” waarvoor de gemeente gekend stond. Elke kermis was het patat: vechten om de meiden, vaak vloeide er bloed. “Ne vremden( =inwoner van buurgemeenten) moest met zijn poétten van ons vraavolk blijven!”

Maar ook de mooie geschiedenis van het kantklossen, staat uitgebreid vermeld. De kant die in Brussel werd verkocht aan internationale klanten, kwam meestal uit Liedekerke. Nog steeds is er trouwens een kantklosschool waar nog acht kantklossers de dienst uitmaken. Het befaamde basismotief “roseline” komt trouwens uit Liedekerke, zo vertelt John ons nog.

Het is dit reuzenwerk wat onrecht aandoen, maar Belleman geeft jullie toch graag een paar willekeurig gekozen voorbeelden van dit typische taaltje. Het boek staat er vol van en doet een mens soms luidop schateren.

Hij is “dempégh géeten”! : hij heeft zoveel gegeten dat hij zich niet meer kan verzetten.

“De filedoo”: de waterafvoer langs de straatkant (file d’eau).

“Hij heeft gevlast” : hij heeft hard doorgewerkt.

“Trassen”: iets afbedelen (nen émmer!).

“Loiëvautmanne”: een linnenmand.

“Ne veddel” stukje tussen twee bewerkte akkers dat als wegeltje werd gebruikt.

Als John jullie Belleman buiten laat, belooft hij nog wat door te sturen. Belleman is benieuwd want zijn archieven zijn onuitputtelijk en kunnen maar beter goed bewaard blijven voor het nageslacht.

Dit stukje krijgt misschien nog een vervolg.

Belleman